Tussen ‘teveel’ en de Stem van de Overkant – reactie op Klaassen
Aangezien het ND mij niet vroeg om via
de krant op Klaassen te reageren, zal ik dat hier via mijn blog doen.
Dan kan ook iedereen het lezen. Een reactie is op zich niet per se nodig, maar de toon van Klaassen stuk was wel heftig genoeg om een weerwoord op te roepen. Ik zie in het stuk van Klaassen twee
punten gemaakt worden. Ik zal op beide achtereenvolgens reageren.
Sola Scriptura versus nuda Scriptura
Het eerste punt is dat ik het sola
Scriptura veel te biblicistisch zou interpreteren en met de al in de
Reformatie aanwezige hermeneutiek helemaal geen rekening zou houden.
In zeker opzicht heeft hij daarin gelijk. In een groter artikel over
het sola Scriptura dat ik
recent heb geschreven, bespreek ik die tegenwerping uitvoerig en had
dat al gedaan voordat het artikel van Klaassen verscheen. Inderdaad
is er juist ook in de gereformeerde theologie hermeneutisch
bewustzijn. Dat ik het sola Scriptura
toch als een nuda Scriptura
(Klaassens term vanuit
Turrettini) neerzette, heeft ermee te maken dat het mij
niet zozeer om een Schriftprincipe ging, maar om de Schriftpraktijk.
Het ging er mij om hoe het Schriftprincipe heeft gediend om aan het
gereformeerde geloof een waarheidsclaims te verbinden, meer om het
effect dan om de inhoud dus.
Maar zelfs als je met die inhoud
zorgvuldiger rekening houdt, interpreteert Klaassen het sola
Scriptura van de Reformatie mijns inziens toch hermeneutischer dan zij zelf hebben gedaan. Immers, hoewel de
gereformeerden van de zeventiende eeuw het goed nut van menselijke
tradities als richtinggevende uitleggers en het gebruik van logische
gevolgtrekkingen erkenden, betekende dat niet dat ze die
op hetzelfde niveau wilden plaatsen als de Schrift zelf. Als ze met
de socinianen of andere ketters in debat waren, gaven ze niet toe dat
deze middelen iets aan de intenties van de lezers aan de tekst van
de Schrift zou toevoegen. Integendeel verdedigden ze dat dit de enige
manier was om aan de ware betekenis van de hele Schrift recht te
doen. Dat daarmee de werkelijke (in de zin van historische) betekenis
van de individuele teksten grof geweld moest worden aangedaan, konden
ze niet toegeven, hoewel dat gedeeltelijk nu juist wel het punt was
dat op het spel stond (de socinianen waren namelijk die mening
toegedaan).
Om een voorbeeld te noemen: in de
gereformeerde dogmatiek is 1 Timoteüs 2:5 “Want er is maar één
God, en maar één bemiddelaar tussen God en mensen, de mens Christus
Jezus,” (NBV) een klassieke bewijsplaats voor de godheid van Christus. Er
wordt vaak zonder verdere reflectie gesuggereerd dat deze tekst het
klassieke dogma ondersteunt. Als je echter de verschillende
uitspraken uit de eerste Timoteüsbrief over God en Christus achter
elkaar zet, kun je weinig anders concluderen dan dat deze brief een
christologie bevat die nogal Ariaanse trekken vertoont (wat dan weer
niet hetzelfde is als beweren dat ze Ariaans zou zijn). God de Vader
wordt primair gepresenteerd als absoluut transcendent en de indruk
wordt gewekt dat de Vader daarom alleen in de Zoon kenbaar is, een
klassiek onderschikkende manier van spreken die goed past in de
hellenistische context van het Nieuwe Testament maar later sterk is
geproblematiseerd omdat het zou suggereren dat de Zoon minder of
wezenlijk anders is dan de Vader. Daarmee wil ik helemaal geen
pleidooi voeren voor een vrijzinnige christologie, zoals Kim Batteau
beweert in een reactie op het artikel van Klaassen. Integendeel, ik
heb in een lijvig boek over de theologie van Augustinus juist een
warm pleidooi gevoerd voor een klassieke tweenaturenleer. Ik denk dat
er heel goede redenen zijn om een dergelijke christologie te
verdedigen, alleen niet op grond van elke tekst in de Bijbel. Je hebt
een complexe theologische redenering nodig on te laten zien waarom
een tweenaturenleer betere papieren heeft dan andere christologische
visies. Het aanvoeren van een aantal Bijbelteksten voldoet niet, want
eerlijk is eerlijk, de tweenaturenleer staat nergens in de Bijbel.
Stem van de Overkant
Tot zover het eerste punt. in het
tweede punt verwijt Klaassen mij dat ik veel teveel rol geef aan de
lezer en zo een knieval maak voor het postmodernisme. De consequentie
daarvan is dat ik niet meer in staat ben om in de Schrift een Stem
van de Overkant te horen. Ook beweert hij dat er in mijn betoog een
inconsistentie zou zitten omdat ik de traditie meer gewicht wil geven
terwijl ik voor de vrouw in het ambt pleit, en die traditie de vrouw
in het ambt nooit heeft erkend. Over dat laatste kan ik kort zijn.
Dat ik de traditie meer gewicht zou geven, legt hij mij in de mond,
want dat heb ik niet gezegd en is ook in het geheel niet mijn
oplossing voor de problemen die een afwijzing van het sola Scriptura
oproept. Een grotere gezaghebbende rol voor de traditie bij het lezen
van de Bijbel leidt alleen maar tot het verleggen van de macht naar
het instituut van de kerk en is even ideologisch als het sola
Scriptura in de zin dat ‘de traditie’ helemaal niet bestaat.
Maar dan: ‘te veel’ aandacht voor
de lezer zodat ik de Stem van de Overkant niet meer kan horen. Mijn
vraag zit bij het woord ‘teveel’ en dan juist in verband met die
Stem van de Overkant. Wat is ‘teveel’? Ik wil wel opmerken dat ik
de indruk heb dat er bij Klaassen een neiging bestaat tot ‘te
weinig’. Hij bagatelliseert biblicisme bijvoorbeeld tot iets van
splintergroepen. Dat lijkt me helaas niet realistisch. Dan bedoel ik
biblicisme overigens helemaal niet negatief. Neem een enthousiaste
Gereformeerde Bondsdominee die na zorgvuldige exegese een in zijn
ogen verrassende preek gemaakt heeft over een willekeurige tekst uit
de Bijbel. Wat voor hem en hopelijk ook zijn gehoor als een echte
verrassing klinkt en als een oprecht ontdekt hebben van de Stem van
de Overkant, kan bij een buitenstaander heel gemakkelijk een reactie
oproepen in de trant van: “Och arme, alweer zo’n preek over de
rijkdom van Gods genade in Christus! Dat weten we nu wel hoor.” Wat
in de ene context klinkt als nieuw en verrassend of juist
confronterend, kan in een andere context klinken als volstrekt
vanzelfsprekend en afgezaagd. In zie zin is de vraag of een interpretatie verrassend, confronterend of vervelend is, op ondenkbaar veel manieren al bepaald door de context waarin de tekst gelezen wordt. Een interpreet doet er zelfs goed aan om daar rekening mee te houden in plaats van dat effect te willen uitschakelen door de tekst 'echt' te willen horen.
Maar goed, opnieuw: de Stem van de Overkant is de stem van
God. Laat ik eerst even heel duidelijk stellen dat ik weliswaar
allerlei postmoderne trekjes heb, maar zeer zeker niet in de zin dat
ik het feitelijk bestaan van God tot menselijke constructie zou
verklaren, of zou menen dat er geen werkelijke teksten bestaan
waarnaar we kunnen verwijzen of iets dergelijks. Hermeneutiek als het
verstaan van teksten heeft zin omdat er teksten zijn waartoe we ons
kunnen verhouden en even zozeer krijgt ons leven een zin vanuit de
God die deze wereld geschapen heeft. Dus als ik zeg dat een mens
altijd een rol heeft bij het interpreteren van teksten, dan bedoel ik
een beslissende rol, maar geen voldoende rol, alsof alles wat we over
boven zeggen, alleen maar van beneden komt. In die zin het ik er ook
geen enkele moeite mee om te zeggen dat iemand de Stem van de
Overkant hoort. Gelukkig horen mensen die ook, bijvoorbeeld in
kerkdiensten, maar ook daarbuiten, zoals in de schoonheid van de
schepping (psalm 19). Ook heb ik er geen moeite mee om te proberen de
oorspronkelijke betekenis van een tekst te achterhalen. Dat lukt
weliswaar nooit in omvattende zin, maar wel in de zin dat je verschil
gaat zien tussen jouw context en verstaan van de woorden aan de ene
kant en de betekenis van de woorden in hun oorspronkelijke context
aan de andere kant. Daarom is het ook mogelijk om te zeggen dat
iemand een tekst verkeerd heeft geïnterpreteerd en daarover met
elkaar een zinnig debat te voeren. Dat zou geen enkele zin hebben als
er geen echte tekst tegenover ons was.
De Stem van de Overkant
is de stem van God. Als God spreekt, is dat een woord met macht.
Omdat het woord ‘God’ de betekenis van een alomvattende macht
heeft, kun je niet zeggen ‘Zo zegt de Heer!’ en bedoelen dat je
daar net mee kunt doen waar je zin in hebt. Een dergelijk woord wordt
door een mens gesproken en in die zin accepteer ik daarom ten volle
dat er op de verhouding tussen het ‘Zo zegt de Heer!’ aan de ene
kant en het spreken door een mens aan de andere kant, de postmoderne
inzichten van Foucault en verder terug, Marx, van toepassing zijn.
Iemand die in de naam van God spreekt, doet dat als mens en doet al
naar gelang dat spreken met minder kwalificaties gepaard gaat, een
greep naar absolute macht, want de hoorder kan zich vanwege het
spreken in de naam van God, in principe niet aan de uitspraak
onttrekken. Ik denk dat het van enorm belang is dat de kerk van
Christus dit machtsaspect van haar spreken tot op het bot gaat
realiseren, want het zou heel goed kunnen zijn dat dit aspect één
van de belangrijkste redenen is voor de massale ontkerkelijking in
het Westen, maar dat terzijde.
Met die Stem van de Overkant moet je
dus heel goed uitkijken. Dat is niet zomaar een predicament van
heidense marxisten, maar evenzeer een belangrijke notie in de Bijbel.
Daarom weet ik niet zo goed wat ik met dat ‘teveel’ in het stuk
van Klaassen aanmoet. Ofwel we willen een hard ongekwalificeerd
spreken van de Stem van de Overkant handhaven, maar dan zullen we, om
niet in machtsspelletjes verzeild te raken waarbij een mens zijn
eigen rol stiekem verbergt en net doet of alleen God aan het woord
is, heel scherp moeten kunnen zeggen waar de Stem van de Overkant
begint en waar onze rol ophoudt. Dat is de reden dat ik het sola
Scriptura in de massieve zin afwijs: ik denk dat
dat scherpe afgrenzen niet mogelijk is. Uit het eerste deel van
Klaassens betoog concludeer ik maar dat hij dat ook vindt, want hij
verdedigde immers het goed recht van menselijke tradities in de
theologie van de gereformeerden.
Maar dan rest er maar één alternatief
en dat is dat we toegeven dat als we in de naam van God spreken of
spreken aantreffen dat in de naam van God geclaimd wordt gezegd te
zijn (bijv in de Bijbel), we dat spreken kwalificeren, omdat er bij
die Stem van de Overkant ook altijd een menselijke stem meeklinkt,
zowel de stem van de auteur, als ook de rol van de lezer die dat
spreken van God overbrengt naar anderen. Dus inderdaad: de rol van
lezers of van auteurs die in de naam van God schrijven, is altijd
beslissend, niet in de zin dat er daarom geen Stem van de Overkant
meer klinkt, maar in de zin dat die Stem van de Overkant nooit los
verkrijgbaar is en daarom er altijd met de mogelijkheid rekening moet
worden gehouden, dat we de Stem van de Overkant nu wel als Stem van
de Overkant duiden, maar er in feite een mens spreekt en zich
vergist. Als iemand iets dus als Stem van de Overkant hoort, is dat
altijd iets dat door de persoon van diegene is heengegaan en als
zodanig nooit een ongekwalificeerd spreken van God. Dus kun je je
vergissen en dus is het hermeneutische of juist theologische proces
door middel waarvan je je afvraagt of dat wat jij als Stem van God
meent te horen, altijd op z’n plek. Beproeft de geesten of ze uit God zijn, staat er ergens bij Paulus. Of dat ‘teveel’ is, is aan
de lezer om te beoordelen.
Misschien dat het gereformeerde lezers
kan helpen om die nadruk op de beslissende rol van de lezer te
vertalen in termen van de gereformeerde leer van het avondmaal. Ik
zal er direct bij zeggen dat de gereformeerde traditie die vertaling
van avondmaalsleer naar Schriftleer nooit gemaakt heeft, maar het kan
volgens mij wel helpen en ik denk dat het zelfs nuttig zou zijn om de
Schriftleer in dit opzicht vanuit de avondmaalsleer te ‘corrigeren’.
De gereformeerden protesteerden tegen elke visie op het avondmaal
waarbij je van brood en wijn kunt zeggen dat ze het lichaam en bloed
van Christus zijn. Dat was
een manier om manipulatie van God te voorkomen. De aanwezigheid van
God in brood en wijn worden nooit een gegeven, maar moeten altijd met
geloof als werking van Heilige Geest worden verbonden. Je kunt dus
nooit macht uitoefenen over de elementen, noch als priester, noch als
gelovige. Zo zou je ook kunnen zeggen dat het horen van de Stem van
de Overkant in de Bijbel altijd iets is waarbij de rol van de Geest
die ons het geloof geeft om de Stem van God te horen, onmisbaar is.
De Bijbel is dus nooit in ongekwalificeerde zin Woord van God, maar
altijd middel om in gemeenschap met anderen en in een kritisch
onderscheiden der geesten als vrucht van de Geest, de Stem van de
Overkant te verwachten.
Voor de duidelijkheid: de opmerking over het ND is in het geheel niet als kritiek bedoeld. En verder: voor wie ‘bewijs’ wil bij mijn opmerking over 1 Timoteüs 2:5: Arnoldus van Rotterdam, Sions roem en sterkte, bij artikel 19 van de Nederlandse Geloofsbelijdenis.
BeantwoordenVerwijderen