Dit artikel is eerder verschenen in In de Waagschaal, jaargang 44, nummer 3. Het is een vervolg op mijn eerdere blog over hetzelfde thema, maar nu met nadruk op de eigen positiekeuze. De beide reacties gaan in op een artikel van Wessel ten Boom en Willem-Maarten Dekker dat hier te vinden is.
Eén ambt van predikant dat in het teken staat van Christusrepresentatie, dat het tegenover van Christus tegenover de gemeente representeert door middel van Woord en sacrament, apostolische successie en specifieke handelingen zoals zegen en bevestiging van huwelijken. Wat heb ik daartegen? Er rijzen bij mij zowel historische vragen die met het beroep op de traditie te maken hebben, alsook inhoudelijk-theologische en existentiële vragen.
Historische bezwaren
Ik concentreer me in deze bijdrage op de verhouding tot de gereformeerde traditie. Ik maak twee kanttekeningen bij het beroep op Calvijn. Inderdaad kan met zich als het gaat om het ene ambt van predikant op Calvijn beroepen. Toch denk ik dat er bij Ten Boom en Dekker sprake is van en radicalisering van Calvijns nadruk op de rol van de predikant in de zin dat zij de Christusrepresentatie niet beperken tot de verkondiging van het Woord, maar meer algemeen de predikant een bepaalde ‘positie’ toedichten, niet zozeer als persoon, als wel als ‘figuur’. Het is de predikant die zegent, die sacramenten bedient, die een ‘rol’ in de gemeente heeft en in die rol ‘aan de kant van Christus staat’. Christusrepresentatie blijft in de theologie van Calvijn ambigu in de zin dat zij ingeperkt is door de overeenstemming van de verkondiging met het Woord van God en als zodanig met het Woord van Christus. Waar er in de stellingen van Ten Boom en Dekker een beweging in de richting van een sacramentele rol van het ambt waar te nemen lijkt, is dat bij Calvijn niet het geval. Dit is goed zichtbaar in de Confessio Gallicana (1559), die in artikel 25 de leer van de kerk als volgt introduceert:
Omdat we ons in Jezus Christus niet kunnen verheugen behalve dan door het Evangelie, geloven wij dat de orde van de kerk, die op zijn gezag is gevestigd, voor heilig en onaantastbaar moet worden gehouden, en dat de kerk niet zal kunnen blijven bestaan als er geen herders zijn die de opdracht hebben om onderricht te geven. Het is dan ook onze plicht om hen te respecteren en met eerbied naar hen te luisteren wanneer zij naar behoren geroepen zijn en hun ambt geloofwaardig uitoefenen.
Een citaat uit de Gallicana brengt me onmiddellijk bij mijn tweede historische punt. Naar mijn overtuiging staat Calvijn in de gereformeerde reformatie zo goed als alleen in zijn fundering van de leer van de kerk op het predikambt. Calvijn volgt weliswaar de eerste Zwitserse belijdenis (Helvetica prior, 1536), waarin zowel van één ambt alsook van een grote plaats voor het predikambt in het verstaan van de kerk sprake is. Dat is anders in de Nederlandse Geloofsbelijdenis, die op basis van de Gallicana wordt geschreven en waarin uit de leer van de kerk zo goed als alles wordt overgenomen behalve dat eerste fundamentele artikel. Dat artikel wordt geheel vervangen door een artikel dat met de hoofdstroom van de gereformeerde belijdenissen het fundament van de kerk opbouwt vanuit de gemeenschap van de gelovigen. Ook in de meeste andere gereformeerde belijdenissen heeft het predikambt geen plaats in de fundamentele beschrijving van de kerk.
Afgoderij
Ik kies voor de hoofdstroom om een heel principiële reden. Naar mijn overtuiging kan Christus niet gerepresenteerd worden en zeker niet door een mens. Ten principale gesproken is een representatie van Christus een vorm van afgoderij omdat de dienaar van het Woord zich in de positie van Christus plaatst en zich iets van zijn gezag aanmeet om zijn eigen positie, opvattingen en handelingen kracht bij te zetten en te legitimeren. Het is wel belangrijk daarbij helder te zijn over de betekenis van de term 'representatie'. Representatie is iets anders dan 'symboliseren'. Als je iemand representeert, vervang je die persoon en handel je tot op zekere hoogte op diens gezag. Als een directeur zijn secondant naar een vergadering stuurt om een bepaalde besluitvorming gedelegeerd af te wikkelen, representeert de secondant de directeur.
Ik heb met die gedachte, zeker als ze wordt gemaakt tot kern van het ambt van predikant en zelfs kern van het ambt in de kerk, heel veel moeite. Ik ontleen daarbij een gedachte aan de kritiek van de tweede Helvetische confessie (1566) op de gedachte van de bisschop als vicarius Christi, waarbij Bullinger aangeeft dat Christus zelf reëeel present is door de Geest in de gemeente en de gemeente dus in het geheel geen vervanger van Christus nodig heeft. Met een kernachtige prachtige zin in het Latijn: Christus vero praesens est Ecclesiae et caput vivificum [Christus is werkelijk tegenwoordig in de Kerk en is haar levendmakend hoofd] (Helvetica posterior, hoofdstuk 17).
Ambten zijn functioneel
Wat betekent dat in de praktijk voor het ambt? Ten eerste dat het afgezonderde ambt een accidenteel aspect is van het kerkelijke leven. Een kerkelijke gemeente, bijvoorbeeld als het een huisgemeente betreft, heeft geen ambten nodig om gemeente van Christus te worden. Ambten zijn functioneel, niet essentieel. Verder betekent het dat veel aspecten van de ambtsstructuren die wij nu in de Protestantse Kerk kennen, voor mijn besef pragmatisch zijn en soms van niet meer dan historische betekenis. Ik zie bijvoorbeeld niet in waarom alleen de predikant gerechtigd is tot het bedienen van de sacramenten. De gedachte dat de sacramenten alleen door de predikant en het Woord ook door een proponent mag worden bediend, is historisch zo gegroeid. Zo is er veel meer te noemen.
Wat te doen met de waargenomen degradatie van de positie van de predikant in de Protestantse Kerk? Dat is een praktische vraag. Ik ben me er zeer van bewust dat ik hier spreek als iemand die nooit gemeentepredikant is geweest en daarom heel makkelijk praten heeft. Dat gezegd zijnde, denk ik niet dat een aangescherpte ambtstheologie aan de erosie van het gezag van de predikant iets gaat veranderen. Als predikant zul je je gezag moeten verwerven, of beter gezegd: zo spreken dat je woorden, als ze op veranderingen of kritiek gericht zijn, loskomen van je eigen persoon omdat ze gevoed worden door iets dat groter is dan jij zelf. Je gemeenteleden hebben er heel goede voelhorens voor om te beoordelen of dat het geval is, of jij als predikant je volgende persoonlijke project begint bijvoorbeeld, of iets door wilt drukken uit ergernis over de ouderwetse opvattingen van je gemeente. Als je in Naam van de Heer spreekt, zul je dat niet zomaar kunnen doen. Je zult daar goede argumenten voor moeten geven en die argumenten weten af te wegen tegen de concrete situatie of oude tradities en zo draagvlak verwerven voor dat wat je voorstaat. Dat is een gegeven, daar helpt geen ambtstheologie tegen.
Existentiële bezwaren
Mijn bezwaren tegen de rol van de predikant als representant van Christus zijn niet alleen theologisch maar ook existentieel. Vandaar dat de visie van Ten Boom en Dekker mij ook raakt. Dat raakpunt zit bij een profetische bewogenheid. Overal waar mensen in de positie van God lijken te gaan staan, hoop ik te protesteren. De eerste Barmer these geldt niet alleen in de samenleving, maar ook in de kerk. Er is maar één Heer die wij te gehoorzamen hebben en dat is Jezus Christus. Met de woorden van de Decaloog gezegd: Gij zult u geen andere goden voor mijn aangezicht hebben. Daarom was de Reformatie tegen het gewijde priesterambt! Machtsmisbruik is er niet alleen in de grote boze wereld, bij grote multinationals of dictators, maar is er overal, in de kleine huiskamer, in de kerkenraadskamer, waar ook maar. Het neemt evidente vormen aan, maar even zovele impliciete, gelegaliseerde maar daarom niet minder kwalijke vormen. Macht kun je misbruiken op een openlijke manier of omgeven met zalvendheid. Het is allemaal even erg. Overal moet je je stem ertegen verheffen.
Mijn moeite is ook existentieel omdat ik zelf regelmatig voorga in diensten en niet uitsluit ooit nog als predikant een gemeente te dienen. Ik kan dat alleen als mens en kan me niets voorstellen bij een rol als representant van Christus. Het hoeft niet en het kan niet. Ik ben zondaar en ik kan de woorden van God niet spreken. Ik hoef ze ook niet te spreken. Ik hoef alleen maar trouw aan mijn zender naar hem te verwijzen. Christus staat tussen mij en de gemeente in. Ik strooi maar wat zaad in de rondte, hoe strak gestructureerd de preek ook moge zijn. Niet ik sta tussen Christus en de gemeente, tenminste, dat moge God verhoeden! Als ik de elementen van brood en wijn zou gebruiken om het avondmaal te bedienen, voegt mijn rol als bedienaar daar niets aan toe. Het is de Heer zelf die in ons midden is en die brood en wijn maakt tot zijn eigen lichaam en bloed, zoals de Nederlandse Geloofsbelijdenis zo krachtig durft te zeggen (artikel 35).
Ik kan in verband met Christusrepresentatie ook niets met de rol van de predikant als geleerde, gesymboliseerd door de negentiende-eeuwse toga. Toen ik op Hydepark tijdens de opleiding ooit toga’s mocht proberen, overviel mij bij het dragen van de zwarte toga een naar gevoel. Dat zit niet in het gewaad op zich, want ik heb er later een paar keer één binnen de universiteit gedragen en met genoegen. Maar in de kerk kan ik er niet tegen. Ook een juiste aankondiging van mijn academische titulatuur kan me in de kerk niets schelen (ja, aan de universiteit wel). Natuurlijk maak ik bij het maken van een preek gebruik van mijn academische kennis, maar die telt op de preekstoel niet. Wat telt, is of ik in de dialoog tussen de Schrift en de huidige situatie van de gemeente (mijzelf incluis) een woord heb gevonden om met mijn broers en zussen in de Heer te delen, biddend dat de Heer zelf het zal zegenen. Als ik hem moet representeren, stop ik er vandaag nog mee.
Een opmerking toevoegen