Gastbijdrage Dolf te Velde: Vruchtbare versmalling?

Bijdrage aan debatmiddag over Zo zou je kunnen geloven, VU Amsterdam 2 april 2014
Dolf te Velde, postdoc onderzoeker Systematische Theologie aan de Theologische Universiteit Kampen, predikant Gereformeerde Kerk (vrijgemaakt) Pijnacker-Nootdorp
Liever luisteren dan lezen?

Over het boek van Maarten Wisse is veel goeds te zeggen. Eén van de mooie dingen die meteen opvallen is de insteek bij een lied om elk van de vier vormen van geloven te typeren. Daarmee zit je meteen een laag dieper dan de rationele laag van opvattingen en dogma’s en argumenten.
Toch komt bij die keuze voor een lied ook mijn eerste vraag naar boven. Ik sta hier als ‘representant’ van traditioneel christendom, al valt dat in werkelijkheid reuze mee. Zelf ben ik geneigd om binnen de Nederlandse context “traditioneel christendom” op te vatten als “klassiek gereformeerd”. En dan is toch het eerste wat voor deze kerken en christenen typerend is: zij zingen Psalmen! Door te kiezen voor het gezang “God enkel licht” (18-19) geeft Maarten Wisse aan zijn beschrijving van traditioneel christendom meteen een piëtistische versmalling. En mijn waarneming is dat die piëtistische versmalling er in de rest van het boek maar moeilijk weer uit wil.
Gereformeerden zingen Psalmen, en dat zegt veel over hun spiritualiteit. De Psalmen zetten hoog in: ze zingen de lof van Israëls God, en willen daar alle volken op aarde in meenemen. Met de Psalmen ga je door de diepte van aanvechting, twijfel, vijandschap, klacht en wanhoop. In de Psalmen leer je heel concreet de weg van het leven te gaan, als rechtvaardige temidden van goddelozen – en die goddeloze zit evengoed in je eigen hart, daar bid en zing je tegen jezelf in. Psalmen geven je een brede blik voor al Gods wonderen, zijn grote daden in de bevrijding van Israël uit Egypte, zijn aanhoudende zorg voor al zijn schepselen van groot tot klein (de jonge raven uit Psalm 147), de verrassende omkering van verhouding als blijkt dat je voor God niet groot en machtig hoeft te zijn maar dat zijn oog is op de nederigen van hart; het speelse gemak waarmee God het grote zeemonster Leviathan naar zijn hand zet. Zo kun je nog even doorgaan. Een christendom dat Psalmen zingt, staat met het hele leven voor God, en ziet God bezig in het hele leven.
Een goede collega van mij zag in dat “hele leven” het kenmerkende van gereformeerd geloven. Hij zette het in een aantal richtingen zo neer:
  • gereformeerden geloven in de hele God, God de Drie-enige
  • zij richten zich op de hele wereld omdat ze die beleven als de wereld van God
  • bij gereformeerd geloven gaat het om de hele mens, niet slechts om één provincie van het menszijn, of dat nu de ratio is of de emotie of het praktisch handelen
  • gereformeerden willen zich houden aan heel de Schrift – inclusief het Oude Testament – en maken in hermeneutiek en bijbelse theologie veel werk van de verbanden in dat geheel van de bijbel
  • gereformeerden hebben oog voor het geheel van de kerk; ook al gaan ze in tal van denominaties uiteen, er blijft altijd een oecumenische hang naar het katholieke.
Nu valt “traditioneel christendom” uit Maarten Wisse’s beschrijving niet 100% samen met “gereformeerd”. En niet alles wat “gereformeerd” heet, heeft op dezelfde manier die diepte en breedte van geloven te pakken. Toch geloof ik dat het ergens zo in de gereformeerde genen zit om groter en wijder en dieper en hoger te willen tasten, dat dit in allerlei varianten aanwezig blijft op het erf van het Nederlandse protestantisme.
Piëtistische versmalling, dat was mijn eerste kanttekening bij dit mooie boekje. Vervolgens weet Maarten Wisse met deze versmalling wel iets moois te doen. De vragen rond zonde, schuld, genade en vergeving zijn geen achterhaalde vragen. Ze raken aan de diepte van de menselijke existentie, en wanneer ze genegeerd worden leidt dit óf tot ontstellende oppervlakkigheid – een Tsjakka-geloof – óf tot een beklemmend moralisme.
In het tweede deel van zijn boekje geeft Maarten Wisse een nadere analyse van dit cluster vragen aan de hand van deze stelling: het christendom gaat over het goede, over wat het is en hoe het bereikt kan worden. Verrassend is het onderscheid dat hij maakt tussen minimaal goed en surplus-goed (104-108). Veel van ons handelen en denken draait om “negatief goed”: het minimale dat je aan elkaar verschuldigd bent. Wat daar bovenuit gaat is “surplusgoed”: je hoeft het niet te doen, maar je geeft het als een vrij geschenk. Juist dat “surplusgoed” is wat het leven mooi en menselijk maakt, en het is ook dat “surplusgoed” waar God op uit is. Als je nadenkt over “het goede”, stuit je onvermijdelijk ook op “het kwaad” (108-113). Het christelijk geloof helpt je ontdekken hoezeer dat kwaad in onszelf zit. Allerlei vormen van kwaad die wij elkaar aandoen zitten aan elkaar vast en roepen elkaar op.
Vanuit deze fundamentele noties van goed en kwaad geeft Maarten Wisse zijn eigen doordenking van de leer van de verzoening. Hoe kan het weer goed komen met ons, als het zo radicaal fout zit? Wat mij opvalt, is dat het betoog wat om de hete brij van de forensische verzoening heen blijft draaien. Wat Maarten Wisse bepleit, is een vorm van effectieve verzoening (133): “Willen wij met God en onszelf durven en kunnen leven, dan moet er een daad gesteld zijn. Er moet iemand gestraft zijn en nu, in Christus, is die daad gesteld.” 
Ik plaats hier een paar kanttekeningen bij. Het lijkt mij niet helemaal juist om de interpretatie van Jezus’ offer als “het betalen van een rekening” tot het “standaardbeeld” te verklaren (130-131). De financiële metafoor is maar één aspect, en de achterliggende voorstelling van “Umstimmung”, waarbij God eerst boos op ons is en pas door Jezus weer goed wordt, is wat mij betreft een karikatuur van wat de gereformeerde theologie in het spoor van Anselmus bedoelt met verzoening door voldoening.
Vanuit mijn achtergrond en traditie breng ik graag twee extra noties in: de notie van het verbond, en die van de oorspronkelijke goedheid. “Verbond” wil zeggen: God verbindt zich aan mensen, Hij wil er helemaal voor ons zijn, en Hij vraagt dat wij er nu ook helemaal voor Hem zijn. Anders gezegd: liefde van beide kanten. Als dit de diepte is van de verhouding tussen God en mensen, dan is de diepte van wat er bij de zonde misgaat dat deze liefde wordt geschonden. Wij zijn er niet meer voor God, en wij hoeven Hem niet meer; wij kiezen voor onszelf, wij wijzen de liefde van God af en weigeren Hem onze liefde te geven. Zonde is het verbreken van de heilzame relatie met God. Hoe kan dat weer goed komen? God houdt vast aan hoe Hij de mens in oorspronkelijke goedheid heeft geschapen, en Hij houdt eraan vast dat alsnog die complete liefde van mensen aan Hem gegeven wordt. Dat is wat Jezus doet voor ons en in onze plaats. Hij vult het tekort aan liefde van onze kant (dat is het minimale goed, zou je kunnen zeggen) én Hij geeft alsnog het surplusgoed waar God recht op heeft.
Naar mijn mening hoeven we dus in de verzoeningsleer niet te kiezen tussen minimaal en maximaal goed, of tussen forensische en effectieve verzoening. Het zit er allebei in, en dat is belangrijk, niet alleen voor ons rechtvaardigheidsgevoel, maar vanwege wie God is en wie wij voor Hem zijn.
Mijn derde opmerking gaat over de leer van Gods Drie-eenheid. God is op drie manieren bij ons en onze wereld betrokken: als Schepper, als Verlosser en als Vernieuwer. Deze drie verhoudingen zijn niet tot elkaar te herleiden, en gaan terug op het drievoudig bestaan van God zelf als Vader, Zoon, en Heilige Geest. Omdat het trinitarisch dogma een kernstuk is van het christelijk geloof, ben ik benieuwd hoe het functioneert in het boekje van Maarten Wisse. Het beeld is wat diffuus. Op bladzijde 124-125 komt voor het eerst God als de Drie-eenheid uitgebreid naar voren. Het kader is de vraagstelling die ik hiervoor al heb aangestipt: hoe kan het weer goed met ons komen als het zo radicaal fout zit? Als je het uit jezelf niet voor elkaar krijgt om het goede – het surplus-goed – te doen, wie krijgt je dan zover?
“Als je zo deze opsomming langsgaat, kun je weinig anders zeggen dan: nou, zo iemand moet wel een god zijn! Dat is ook zo. Die God, daar gaat het over in de doop: Vader, Zoon en Heilige Geest. Als je je laat dopen en christen wordt, lever je je aan die God uit.”
In de uitwerking van dit geloofsgegeven gebruikt Maarten Wisse verschillende beelden en begrippen: God is de mental coach die ernstig met je praat over wat je misdoet én die je aanspoort om vol te houden in het doen van het goede; God is een rots bij Wie je veilig bent; God is een vuur dat je in vlam zet; en dan komt een beeld dat in een begrip overgaat: ‘God’ staat ook voor een perspectief: het totaalperspectief. Wij leven mensen met een perspectief op onszelf, maar dat is een gebroken en gefragmenteerd beeld. Voor onszelf ontbreekt het overzicht.
Eén van de interpretaties van wat klassiek-theologisch de ‘rechtvaardiging van de goddeloze’ heet, is dat God “heel die diffuse boel van schuld en schaamte” van ons overneemt. God ziet ons niet meer zoals we in onszelf zijn, maar zoals we in Christus zijn. En in dit gebeuren, deze perspectiefwissel is het God Drie-enig voor wiens aangezicht we komen te staan.
Wat ik goed vind aan deze uitwerking van Gods Drie-enig bestaan, is dat het niet een steriel leerstuk is, maar rechtstreeks verbonden wordt én aan ons menselijk bestaan én aan het centrale heilsgebeuren waarin wij door de doop deelkrijgen aan het sterven en opstaan van Jezus. Wat ik er diffuus aan vind, is dat mij niet duidelijk wordt of het gaat om alleen een perspectiefwissel, of dat Gods ingrijpen in ons leven nog iets meer reëel wordt. 
Ook een eindje verderop in het boek (134-135) kom ik daar niet uit. Daar legt Maarten Wisse het wel sterker uiteen in de momenten van de Vader die de strenge Rechter is, de Zoon die de losprijs wordt voor onze bevrijding, en de Geest die ons tot nieuwe mensen maakt. Maar de vraag blijft: hoe zit het in God zelf? Uiteindelijk is deze differentiatie vooral iets voor ons: God “spreekt als het ware onze taal”. “In God zelf kan er geen sprake van zijn dat de Vader iets van de Zoon eist en op hem toornt en de Zoon daaraan compensatie verleent.”
Een laatste opmerking maak ik over de methodische kant van Zo zou je kunnen geloven. Het gaat over de combinatie van twee aspecten. De ene kant is de keus voor de liturgie van de Paaswake als kader om de betekenis van het christelijk geloof te ontdekken. Dit lijkt me opnieuw een gouden greep. Het tweede aspect is de manier waarop deze betekenis in de laatste hoofdstukken wordt uitgelegd. Ik heb de indruk dat daarin een wat ingewikkelde wisselwerking ontstaat tussen de voorgegeven noties uit de traditie en de liturgie aan de ene kant, en de problematieken en redeneringen van hedendaagse christenen aan de andere kant. Maarten Wisse doet zijn uiterste best om te bemiddelen tussen geloof en twijfel – als ik het even zo scherp tegenover elkaar mag plaatsen. De vraag die overblijft: wat geloof ik nu eigenlijk, en waarom geloof ik het? Maarten Wisse is zeer creatief en intelligent in zijn uitleg en verdediging van waar christelijk geloof voor staat, maar zal deze intelligente uitleg nu uiteindelijk in een geloofsgesprek mensen over de streep trekken?
Als illustratie kom ik nog even terug op de leer van de verzoening door Christus. Daar komen we de twee kanten dicht bij elkaar tegen. Een wat langer citaat van pag. 129/130 om dit duidelijk te maken: “Waarom moest Jezus sterven? (…) Wat moet je daar precies mee?
Ik zal direct toegeven dat ik het zelf ook een moeilijke vraag vind, de vraag wat de dood van Jezus nu precies tot onze verlossing bijdraagt. Desalniettemin denk ik dat de gedachte van Jezus’ lijden als een plaatsvervangend ‘offer’ diep in de traditie van het christendom verworteld zit, tot op zo grote diepte dat je die er niet uit kunt verwijderen, op straffe van de innerlijke samenhang in het christelijk geloof teniet te doen. Ik geloof zelf ook zo. Zelfs als ik het soms theologisch niet goed kan verwoorden of rationeel niet recht kan breien, dan nog zit het op de bodem van mijn hart: Jezus Christus stierf voor mijn schuld en daarom kan ik leven.”

Op zichzelf is het heel open en kwetsbaar hoe Maarten Wisse hier zijn eigen vragen uiteenlegt. En de argumenten die hij vervolgens geeft voor een zinvolle interpretatie van de kruisdood van Jezus verdienen alle overweging. Maar het wordt op die manier wel een ragfijne theologische constructie, die appelleert aan onze noties van schuld en compensatie en herstel. Ik vraag mij af of die theologische, rationele constructie het gewicht van de verzoeningsleer kan dragen. En of mijn aanvaarding van het evangelie van de vreemde vrijspraak afhangt van de inzichtelijkheid die ik er met mijn argumenten aan kan verschaffen. De kracht van de poging die Maarten Wisse in dit boek onderneemt is tegelijk de kwetsbaarheid ervan: de betekenis van het geloof komt in hoge mate te liggen bij het gelovende subject als betekenisdrager, in wat wij ervan kunnen ervaren en begrijpen en praktiseren. Of het gelovende subject draagkrachtig genoeg is voor die rol, dat is uiteindelijk ook een vraag naar het kerkbegrip van Maarten Wisse, maar die vraag laat ik graag voor de volgende sprekers over.

Reacties

  1. De opmerking van Dolf te Velde over de typering van het traditioneel christendom middels de psalmen had aanzienlijk aan kracht gewonnen als hij een suggestie had gedaan welke psalm dan geschikt zou zijn geweest. Ik ga er vooralsnog van uit dat er geen geschikte psalm aan te wijzen is, dus daarmee verdampt dit argument. Bovendien gaat het voorbij aan de gouden greep om een lied uit de kerkelijke praktijk te kiezen. Een kerkelijk lied zegt immers iets over de manier waarop het geloof beleefd en verwoord wordt. En daar gaat het Wisse om. Dat Te Velde het lied te piëtistisch vindt om het ' klassiek gereformeerde ' te typeren mag hij vinden, maar ik daag hem uit om met een lied te komen wat beter geschikt zou zijn. Gegeven het feit dat de klassieke gereformeerden tot voor kort slechts 'enige gezangen' in de kerkdienst toelieten is de keus van Wisse nog niet zo gek dunkt mij.

    BeantwoordenVerwijderen

Een reactie posten

Populaire posts