Is preken Gods woorden spreken?
Deze blog is ontstaan naar aanleiding
van een artikel van Matthijs Schuurman op de website van de IZB. Ik
had dat artikel gelezen en in een tweet opgemerkt dat ik het artikel
van een zekere krampachtigheid vond getuigen inzoverre er een poging
gedaan werd om, afgezien van het menselijke woord van de predikant,
ruimte te maken voor het Woord van God zelf, terwijl toch altijd alle
woorden van de voorganger diens eigen woorden zijn. Daarop ontstond
een levendige Twitterdiscussie. Twitter leent zich minder voor
diepgravende betogen en daarom heb ik voorgesteld mijn bezwaren tegen
de gedachte dat een predikant de eigen woorden van God moet willen
spreken, in een blog verder uit te werken.
UPDATE: De discussie is inmiddels HIER voortgezet
UPDATE: hier een reactie van Theo Pleizier
UPDATE: Hier een reactie van J.A.J. Pater
UPDATE: De discussie is inmiddels HIER voortgezet
UPDATE: hier een reactie van Theo Pleizier
UPDATE: Hier een reactie van J.A.J. Pater
Wat bedoel ik precies?
Een eerste vraag is natuurlijk wat we
precies bedoelen als we zeggen dat een predikant ernaar moet streven
de eigen woorden van God te spreken. Voor mijn besef is deze visie op
de inhoud van de verkondiging specifiek geworteld in de gereformeerde
reformatie, dus tegenover de lutherse. Deze visie is dan ook nauw
verbonden met een bepaalde visie op de Schrift. In de gereformeerde
reformatie wordt, anders dan in de lutherse, een poging gedaan om de
hele Schrift in haar historische zin Woord van God te laten zijn en
als zodanig dus ook als geheel normatief te laten zijn voor geloof en
leven. Aan een aantal historische nuances ga ik hier even voorbij,
want juist deze gedachte is de basis voor een visie op prediking die
in met name behoudend gereformeerde kring nog altijd veel invloed
heeft. Het werd door Schuurman en Pater in de Twitterdiscussie zelfs
de kern van de gereformeerde theologie genoemd.
In een kijk op prediking als Woord van
God speelt een bepaalde ketting een rol. Die ketting begint bij God,
waarbij God wordt gerepresenteerd door zijn Woord, diens Woord door
de predikant en dat Woord dan als het goed is uiteindelijk landt bij
de hoorders. Voorzover de predikant de Woorden van God, zoals
neergelegd in de Bijbel, getrouw weergeeft in de preek, worden de
woorden van de preek de Woorden van God. Voorzover ze niet
overeenkomen met de Bijbel, blijven ze mensenwoorden. De predikant
zal natuurlijkerwijs een sterke poging doen om in de uitleg van de
Bijbel de Bijbel zo getrouw mogelijk weer te geven en er zo weinig
mogelijk van zijn/haar eigen inbreng in mee te laten wegen. Deze
visie heeft dan ook meestal een grote aandacht voor de (grond)tekst,
een groot respect voor de boodschap van de tekst en een moeizame
omgang met bijbelkritiek of moderne hermeneutiek tot gevolg. Ook legt
het op de persoon van de predikant een grote potentiƫle druk, maar
geeft het de predikant ook een enorme rol en dus grote waardigheid.
Het is die dubbelheid die ik als krampachtigheid omschreef in het
artikel van Schuurman. Als zondaar het woord van God spreken, dat kan
toch eigenlijk niet. Alles dat van mij is, moet worden uitgeschakeld,
maar ja, elk woord dat ik spreek is wel het mijne. Daarom: “Exegese,
Exegese, Exegese – meine Herren” om maar even een woord van Barth
te citeren. In het gesprek op Twitter werd het sacramentele van de
preek meerdere malen genoemd: zoals Christus aanwezig is in doop en
avondmaal, zo ook bemiddelt God het heil voor gelovigen door de
prediking.
Existentieel bezwaar
Tot zover de weergave van wat ik
beschouw als de kern van een visie op prediking als het spreken van
de Woorden van God. Dan nu mijn bezwaren. Ik denk dat ik mijn
bezwaren het beste recht doe door in te zetten met het bezwaar dat
voor mij primair is: ik kan onmogelijk zo preken! Moet ik vanuit deze
visie de preekstoel op, wat ik op zich erg graag doe, dan stop ik er
onmiddellijk mee. Ik ben een mens, ik blijf een mens en ik ga dus
geen enkele poging doen om de woorden van God te spreken. Tot in mijn
diepste vezels is mij dit onmogelijk. Slecht argument, maar wel heel
beslissend.
Theologisch bezwaar
Meestal is het zo dat je een bepaald
diep existentieel bezwaar niet zomaar hebt. Bij nader inzien zijn er
allerlei theologische culturele redenen waarom ik existentieel zo ga
steigeren als mensen suggereren dat je in een preek de woorden van
God zou moeten spreken. Zo’n theologisch bezwaar is bijvoorbeeld:
een mens mag de woorden van God niet spreken, want dan plaatst zo
iemand zich in de positie van God, die aan mensen niet toekomt. Doen
alsof je God bent, is zonde. Ja maar, zeggen aanhangers van de
genoemde visie natuurlijk terug: dat doe ik ook helemaal niet! Dat
snap ik, dat dat niet de bedoeling is, maar het effect van de poging
is wel een spel met de rol van God. Aan de ene kant houd je stug vol
dat je er niet aan doet en het ook helemaal niet kunt, maar aan de andere kant is alles erop
gericht om hier in het ondermaanse iets van het spreken van God op te
roepen.
Ideologiekritisch bezwaar
Dat brengt me bij een ideologiekritisch
bezwaar. De functie van predikant werd in de Reformatie ‘uitgevonden’
om ten opzichte van de oude traditie de functie van ‘priester’ te
ontkrachten. Een dominee is geen bijzonder celibatair figuur die over
meer genade en een andere natuur beschikt als iemand anders. Daarom
werd het gezag van de predikant ook expliciet verbonden aan de
overeenstemming van zijn/haar woorden met de Bijbel als Woord van
God. In principe is dat een ideologiekritisch aspect van de
Reformatie. Immers, ook leken mochten nu zelf de Bijbel lezen en
kijken of ze het wel met hun dominee eens waren. Maar tegelijkertijd
werd die ideologische functie van de dominee niet helemaal opgeheven.
Het wordt voor niet ingevoerde kerkbezoekers wel heel lastig om de
menselijke en goddelijke woorden uit elkaar te halen, zeker omdat ze
een kennisachterstand hebben ten opzichte van hun predikant. In de
praktijk bleef de machtspositie van de predikant daarom in stand of
werd zelfs versterkt, omdat die veel sterker dan in de katholieke
traditie daarvoor, tot een verbaal fenomeen werd gemaakt. De woorden
van een priester zijn uiteindelijk slechts ritueel en ontlenen hun
gezag niet aan het gezag van die ene priester, maar aan hun inbedding
in de universele kerk. De preek in de katholieke traditie stelt niet
veel voor en in een zeker opzicht is dat dus een voordeel.
Hermeneutisch bezwaar
Vandaaruit kun je een hermeneutisch
bezwaar ontwikkelen. De predikant, zo is de stelling, spreekt de
woorden van God inzoverre wat hij/zij zegt in overeenstemming is met
de Bijbel als Woord van God. Moderne christenen/theologen zullen
daartegen in brengen dat de Bijbel niet het Woord van God is. Met die
identificatie heb ik ook moeite en ik denk zelfs dat ze katalyserend
werkt om ook de ideologische rol van de predikant te versterken, maar
ze staat denk ik toch los van een primair hermeneutisch bezwaar: de
beweging naar de historische betekenis van de tekst is per definitie
een beweging weg bij het
heden en dus weg naar een boodschap van de tekst voor nu. Historisch
onderzoek laat als het goed is de vreemdheid van de tekst ten
opzichte van nu zien. Dat is heel waardevol om jezelf op een nieuwe
manier door de tekst te laten uitdagen, maar die uitdaging kun je
alleen zien als je als voorganger zelf
vervolgens een beweging naar nu maakt. De gedachte dat je jezelf door
goed luisteren naar de tekst zou kunnen uitschakelen en zo ruimte
voor het spreken van God maken, lijkt mij dan ook onjuist. Daarom is
het heremeneutisch gezien ook zo: als je preekt, maak jij
als voorganger die beweging en zijn het dus jouw
woorden. Daarvoor proberen via exegese en of gebed de autoriteit van
God te claimen, is een ideologische manier om jouw essentiƫle rol in
de verkondiging onzichtbaar te maken.
Pastoraal bezwaar
En dan is er tenslotte nog een
pastoraal bezwaar. Het hoeft niet, maar ik denk dat in zeer veel
gevallen de visie op de preek als Woord van God tot gevolg heeft dat
de predikant dichter bij God dan bij de gemeente komt te staan. Dat
heeft nogal eens tot gevolg dat de predikant vooral denkt te moeten
zeggen wat God wel of niet goed vindt of geloofd moet worden, ook
omdat de eigen ervaringen, gevoelens en gebreken van de predikant tot
datgene behoren dat juist niet het Woord van God ter sprake brengt.
Dat maakt het voor de predikant denk ik moeilijker om in de
verkondiging zijn eigen menselijkheid positief in te zetten om te
midden van alle gebrokenheid en het daadwerkelijke falen in ons
menselijke bestaan de woorden van God te horen. Vanuit het perspectief van de predikant zelf gezien, lijkt het me dat er ook een pastoraal-psychologisch risico is dat de predikant zich in de omgang met prediking vervreemdt van zichzelf, omdat je psychologisch als voorganger toch iets zult doen met het verschil tussen God en jouw gebroken ik.
Hoe dan wel?
Dit is uiteraard vooral een kritisch
stuk over een opvatting die ik niet deel. Tot slot heel even iets
over hoe ik de preek dan wel zie. Voor mij is preken vooral, hoewel
uiteraard een kwestie van spreken, luisteren en dan luisteren te
midden van de gemeente. Als ik uitgenodigd wordt om ergens te preken,
wordt ik afgezonderd om die keer de Bijbel uit te leggen en me te
midden van de gemeente af te vragen wat dat Woord van die dag ons te
zeggen zou kunnen hebben. In een kerkdienst heeft voor mij de Bijbel
dan ook een hoge status. Hoewel ik moeite heb met een al te
onfeilbare Bijbel, fungeert die Bijbel in de dienst wel als een
tegenover, als iets dat tussen God en ons als hoorders instaat. Dat
zegt niet altijd dat ik het met de tekst eens ben. Naar een tekst
luisteren kan ook zijn: heel pregnant, soms verontrust en soms
protesterend terugpraten, je zorgen uiten over wat er staat, maar wel
altijd vanuit de houding dat je iets aangezegd wordt dat met het
grootste respect gehoord en vaak ook gedaan wil worden. Vaak werkt
preken voor mij ook als zoektocht naar de plekken waar onze ervaring
of onze leefwereld schuurt met die van de tekst, op zoek naar wat we
zouden kunnen leren van dat schuren, wat het zegt over de tekst en
over ons. Een enkele keer schuren ook verschillende bijbelgedeelten
met elkaar. Dat schuren hoeft zeker niet altijd onprettig te zijn;
het kan ook het effect hebben van een opluchting of troost, in de zin
dat we onze ervaringen van pijn en falen laten schuren met Gods
woorden over Gods zorg en nabijheid.
UPDATE: De discussie is inmiddels HIER voortgezet
UPDATE: hier een reactie van Theo Pleizier
UPDATE: Hier een reactie van J.A.J. Pater
UPDATE: De discussie is inmiddels HIER voortgezet
UPDATE: hier een reactie van Theo Pleizier
UPDATE: Hier een reactie van J.A.J. Pater
Een vraag: Als God niet door een preek (= uitleg en toepassing van Gods Woord) tot ons spreekt, hoe spreekt Hij dan wel tot ons? Kan dat ooit buiten mensenwoorden (inclusief hermeneuse) om?
BeantwoordenVerwijderenEn naar aanleiding van de laatste alinea: preken is dus niet het spreken van de woorden van God, maar het is vooral met de gemeente luisteren naar het Woord van die dag en dat laten schuren met onze ervaring en werkelijkheid. Dat is mooi gezegd, maar het blijft de predikant die de gemeente voorgaat in dat luisteren. De predikant heeft zich op de preek voorbereid door heel grondig naar de Schrift te luisteren. Daarbij luistert hij niet alleen zelf en voor zichzelf maar ook met zijn hoorders en hun leven, ervaringen en vragen in gedachten. Vervolgens gaat hij in zijn preek de gemeente voor in het samen luisteren. Hij verwoordt wat het Woord van die dag zegt en benoemt waar dat (mogelijk) schuurt met de ervaring en leefwereld van ons in deze tijd. Maar als iemand op de preekstoel op die manier de gemeente voorgaat in het luisteren is hij nog steeds tegelijkertijd degene naar wie de gemeente op dat moment feitelijk luistert.
Dus: je mag wel zeggen dat er het erom gaat dat de gemeente, luisterend naar een preek, met de voorganger samen naar het Woord van God luistert. Maar je mag niet zeggen dat de voorganger dan op dat moment het Woord van God aan de gemeente doorgeeft?
Natuurlijk is preken daarmee riskant en is er de verzoeking om je eigen woorden en meningen kritiekloos te promoveren tot Gods Woord en wil. Daar mag en moet de gemeente elke preek op toetsen, net als indertijd de Bereƫrs deden. Maar hoe hoog ambtelijk of hoe bescheiden je het ook verwoordt, het wonder van elke kerkdienst blijft dat God daar spreekt en de gemeente er mag luisteren en antwoorden.
Maarten,
BeantwoordenVerwijderenBedankt voor de uiteenzetting! Ik snap nu ook waarom we langs elkaar heen praatten, want de reconstructie van de ketting komt niet helemaal overeen met hoe ik die zie.
De gedachte is niet dat voorzover ik de Bijbel naspreek of nauwkeurig uitleg ik Gods woord spreek. Dat zou een pretentie zijn, waarmee ik mij verbeeldt de rol van God te kunnen spelen.
De gedachte is dat God mijn woorden in dienst neemt om daarmee Zijn woord te spreken. Sleutelwoord zijn de belofte waarmee God belooft deze mensendienst te gebruiken Ć©n de volmacht die aan mensen is gegeven om namens God te spreken (2 Kor. 5:14-21). Alleen is God wel vrij om te bepalen of Hij mijn woorden gebruikt. Preken is dus wel spreken van God, maar mijn woorden en Gods woorden vallen niet samen. Het maken van de preek gebeurt voor Gods aangezicht. God is volgens de Schrift ook een rechter, die niet tolereert dat mensen zich vergrijpen aan zijn positie.
Volgens mij is het vergelijkbaar met de lutherse visie op het avondmaal: in, met en onder de mensenwoorden spreekt God zelf.
Ik ontleen mijn visie aan Christian Mƶller, "Seelsorglich predigen". Mƶller ontleent zijn visie op de sacramentaliteit van de prediking aan Luther (externum verbum).
Hij verzet zich bovendien deels tegen de dialektische theologie van Barth. Volgens Mƶller doet de zuivere tekstprediking die de dialektische theologie voorstaat af van de sacramentaliteit van de prediking. In aansluiting op ERnst Fuchs zegt Mƶller dat de historisch-kritische exegese pas is afgerond als zij leidt tot een (nieuwe) verkondiging.
In de visie van Mƶller speelt ervaring een belangrijke rol. De aanvechting speelt een belangrijke rol in zijn visie. Bovendien is Mƶller een leerling van Ernst Fuchs, Gerhard Ebeling (Erfahrung mit der Erfahrung machen)en Walter Mostert (Erfahrung als Kriterium der Theologie). In de exegese sta ik voortdurend zelf op het spel. Inclusief mijn ervaring en theologische positie.
Je eigen visie heeft wel wat weg van de positie van Martin Nicol.
Wel ben ik benieuwd of in jouw positie de preek ook een vorm van heilsbemiddeling is of dat het slechts gaat om delen van mooie en minder mooie, troostrijke en schurende woorden en gedachten.
Groet,
Matthijs Schuurman
Maarten,
BeantwoordenVerwijderenLeuke discussie zwengel je aan. Relevant ook. Het aardige, zij het ook wat verwarrende, is de insteek bij de zgn. sacramentaliteit van de prediking. Het kan hier inderdaad wel een verhelderende metafoor zijn.
Jouw benadering doet mij nl. denken aan een 'zwingliaanse' sacramentsopvatting. Je localiseert de autoriteit van het Woord van God m.n. in de Bijbel, in ieder geval niet in de preek. Je lijkt daar net zo vuurbang voor als Zwinlgli dat was voor het Avondmaal. De preek wijst terug in uitleg en verheldering (gedachtenis bij Zwingli) en daar kunnen we vervolgens ook weer veel van leren voor vandaag.
Matthijs Schuurman verwijst zelf in zijn reactie hier naar Luthers sacramentsleer: 'in, met en onder mensenwoorden spreekt God zelf'. Mooi, maar ik aarzel toch wat. M.n. als ik in zijn artikel deze gedachte ook terug zie komen in de preekvoorbereiding, bijv. in het moeilijk kunnen gaan schrijven vanwege de last om dit te doen. Ik begrijp je reserve op dit punt.
Ik voel zelf wel voor een Calvijnse insteek, ontleend aan zijn Avondmaalsvisie, die je hiernaar toe zou kunnen transponeren. Net als Zwingli was Calvijn huiverig om de presentie van God op te sluiten in een stukje brood. Dat wil zeggen: een preek is niet zomaar woord van God. Maar in tegenstelling tot Zwingli (al zou je over hem nog wel iets meer kunnen zeggen) houdt Calvijn vast aan de reƫle presentie, pneumatologisch opgevat. Dat wil ik vasthouden, maar dan niet met de last dat ik die woorden van God moet gaan zoeken om uit te spreken. Ik moet mijn werk doen, creatief, pastoraal en grondig (vandaar: 'Exegese!', maar ook hermeneuse), maar dan kan ik ook rustig gaan slapen. Want wat er met die woorden geschiedt, in het preekgebeuren (performance), is een pneumatologisch geheim. Je zou kunnen zeggen, met een begrip van Wolterstorff, dat God zich die woorden 'toeeigent' (appropriation). Of niet natuurlijk... Dat kan ook. Het helpt om nuchter je werk te doen en tegelijk vast te houden dat in de prediking, net als bij de sacramenten, God zelf handelt en spreekt door middel van onze woorden en handelingen heen.
Benieuwd of je daar wat mee kan... ;-)
Beste Matthijs,
BeantwoordenVerwijderenHierbij reageer ik even op jouw nuancering van mijn betoog. Jij nuanceert dat als volgt:
‘De gedachte is niet dat voorzover ik de Bijbel naspreek of nauwkeurig uitleg ik Gods woord spreek. Dat zou een pretentie zijn, waarmee ik mij verbeeld de rol van God te kunnen spelen.’
Ik denk overigens wel dat men in de gereformeerde Reformatie geneigd was dit zo te stellen, dus in die zin overdreef ik niet. Ik ben uiteraard blij dat je je daar niet in kunt vinden. Toch vraag ik me af of er in je artikel in Areopagus niet allerlei passages waren die voor mijn interpretatie aanleiding gaven, want juist daar zag ik die ‘kramp’, namelijk een poging om onderscheid te maken tussen wat Gods Woord gaat worden en wat jouw menselijk gebrekkige woord blijft.
‘Preken is dus wel spreken van God, maar mijn woorden en Gods woorden vallen niet samen. Het maken van de preek gebeurt voor Gods aangezicht.’
Ik zou liever zeggen, volgens jouw visie: preken is spreken van je eigen woorden, maar op hoop dat God er zijn woorden van maakt. En wat voegt het maken voor Gods aangezicht daar aan toe?
Hoi Maarten, ik heb mijn reactie maar op mijn eigen blog gezet: http://t.co/lEK2TIVt. Iets meer ruimte :-) Groet! Theo.
BeantwoordenVerwijderenBeste Maarten,
BeantwoordenVerwijderenInteressante discussie hier!
Er kwamen meteen verschillende teksten uit de Bijbel in me op. Een van die teksten (door mijn vrij recente bijbelkennis weet ik nooit precies waar wat staat) is de opdracht die Christus meegeeft aan de apostelen om zijn boodschap te gaan verkondigen. Hier zit iets in van een mandaat. Echter, het verschil is dat het gebeurt in een missionaire situatie en niet in de gemeente zelf.
Een andere tekst doet waarschijnlijk ook niet direct ter zake, maar stippelt mijns inziens toch een belangrijke notie aan die nog niet genoemd is. Ik moet denken aan de worsteling van Jacob. Er valt natuurlijk het nodige te zeggen over deze tekst, maar wat mij nu interesseert is de uitkomst. Jacob komt er uit als een kreupele, maar tevens nieuwe mens. Hij is verandert in en door de nachtelijke worsteling. Is dat ook niet het geval met de christen, met de predikant? Zonder daarmee zover te willen gaan dat deze nu voor God mag gaan spelen op de preekstoel, toch moeten we enigszins verdisconteren dat de christen door God verandert is, verandert door de worsteling. Daarmee staat de predikant of de christen toch niet helemaal blanco op de preekstoel. Maar toch juist als diegene die als de kreupele uit de worsteling gekomen is, die daardoor weet heeft van Gods Woord? Want hij weet dat hij als kreupele tegenover God en medemens staat en dat uit genade God wellicht een klein deel van zijn woorden tot Zijn woorden maakt. Daarop mag hij hopen.